Over het belang van (type)nummers
De complexiteit en verscheidenheid van de hedendaagse elektronica gaat gepaard met de gewoonte van onderdelenfabrikanten om voor iedere kleine toepassing die een klant maar kan bedenken nieuwe producten te ontwikkelen, te vermarkten en bij een Chinese productielijn te bestellen. Een mooi voorbeeld hiervan is het zo langzamerhand belachelijke assortiment MOSFET’s – er lijkt wel voor iedere micro-ohm RDS(on) en iedere millivolt VDS een apart type te bestaan. Voeg daar andere criteria aan toe zoals temperatuur, behuizing, penbezetting, dissipatie en niet te vergeten de prijs, en we hebben terwijl de SMD-onderdelen van de band rollen een Toren van Babel van esoterische typenummers.
De complexiteit en verscheidenheid van de hedendaagse elektronica gaat gepaard met de gewoonte van onderdelenfabrikanten om voor iedere kleine toepassing die een klant maar kan bedenken nieuwe producten te ontwikkelen, te vermarkten en bij een Chinese productielijn te bestellen. Een mooi voorbeeld hiervan is het zo langzamerhand belachelijke assortiment MOSFET’s – er lijkt wel voor iedere micro-ohm RDS(on) en iedere millivolt VDS een apart type te bestaan. Voeg daar andere criteria aan toe zoals temperatuur, behuizing, penbezetting, dissipatie en niet te vergeten de prijs, en we hebben terwijl de SMD-onderdelen van de band rollen een Toren van Babel van esoterische typenummers.
Nog niet zo lang geleden was iedereen gelukkig met een handvol BUZxx en IRFxxx onderdelen veilig onder de F van FET in de onderdelenlade. De eenvoud van de typeaanduidingen was geruststellend: BUZ was Europese naamgeving en IRF betrof natuurlijk een TEF reifitceR lanoitanretnI. En hoe hoger het nummer achter deze drie letters, hoe beter in het algemeen de specificaties en hoe hoger de prijs. Ieder onderdeel was elektrisch gezien over een breed gebied belastbaar en je kon ook echt het typenummer lezen, afgezien van een paar door de fabrikant toegevoegde cijfers en streepjes om een unieke productnaam te verkrijgen en daarmee bovenaan (of onderaan) door de computer gesorteerde lijsten te verschijnen (de truc van Zilog) en om indruk te maken – omdat veel technici status aan nummers toekennen (BMW 728i vs. 320; Tektronix 585A vs. 310, enzovoorts).
De simpele typeaanduidingen voor elektronische onderdelen zijn verdwenen, zelfs bij Elektor-projecten, en daarmee is ook de interesse verdwenen voor algemene breedbandige onderdelen die je veilig in een schakeling kunt proberen om deze weer aan de praat te krijgen als het originele hoe-heet-het-ook-al-weer defect is geraakt. Er is nog steeds niets mis met een gewone BC108, 2N2219A, of ECC83 uit de oude doos. Het in een zelfbouwproject voorschrijven van een 3NZ128-Yg66n/-33P voor een simpele 5 V, 100 mA relaisdriver grenst volgens mij aan FETishisme, zo niet snobisme, en is meer een teken van zwakte dan ‘het resultaat van vele uren speurwerk om precies het juiste onderdeel te vinden’. Geef het maar toe, in werkelijkheid kwam dit onderdeel uit een bij de kringloop gekochte Sony videorecorder uit 1980 :-). Hetzelfde geldt voor de 5k10 0,05% anti-parasitaire GaAs-gedoteerde weerstand op een plaats waar een gewoon 4k7 10% exemplaar ook prima werkt.
Ook zijn de advertenties in elektronica-tijdschriften verdwenen waarin onderdelenfabrikanten lange prijslijsten van discrete onderdelen in een minuscuul lettertype publiceerden. Ik vond deze lijsten, die nu door het internet en de postorder-reuzen zijn achterhaald, niet alleen educatief maar ook een inspiratiebron en prima referentiemateriaal. Het was als kramen op een markt vergelijken om het beste aanbod van sinaasappels te vinden (oké, het gaat hier om een paar merkloze 2N3055’s). Hoe kleiner het lettertype in de advertentie, des te groter was de beloning ‘het’ te hebben gevonden.
Hoewel ik me realiseer dat er geen ladensysteem ter wereld mogelijk is dat van ieder van de ontelbare elektronische onderdelen die tegenwoordig voor ieders amusement bestaan één exemplaar kan bevatten, houd ik toch een bescheiden pleidooi voor een zekere mate van beperking van de elektronische onderdelenberg, in ieder geval waar het elektronica voor zelfbouw en reparaties betreft.
Laat ons in uw reactie weten welk esoterisch onderdeel u onlangs nog vrolijk door iets uit uw ‘veilige’ onderdelenlade hebt vervangen.
Nog niet zo lang geleden was iedereen gelukkig met een handvol BUZxx en IRFxxx onderdelen veilig onder de F van FET in de onderdelenlade. De eenvoud van de typeaanduidingen was geruststellend: BUZ was Europese naamgeving en IRF betrof natuurlijk een TEF reifitceR lanoitanretnI. En hoe hoger het nummer achter deze drie letters, hoe beter in het algemeen de specificaties en hoe hoger de prijs. Ieder onderdeel was elektrisch gezien over een breed gebied belastbaar en je kon ook echt het typenummer lezen, afgezien van een paar door de fabrikant toegevoegde cijfers en streepjes om een unieke productnaam te verkrijgen en daarmee bovenaan (of onderaan) door de computer gesorteerde lijsten te verschijnen (de truc van Zilog) en om indruk te maken – omdat veel technici status aan nummers toekennen (BMW 728i vs. 320; Tektronix 585A vs. 310, enzovoorts).
De simpele typeaanduidingen voor elektronische onderdelen zijn verdwenen, zelfs bij Elektor-projecten, en daarmee is ook de interesse verdwenen voor algemene breedbandige onderdelen die je veilig in een schakeling kunt proberen om deze weer aan de praat te krijgen als het originele hoe-heet-het-ook-al-weer defect is geraakt. Er is nog steeds niets mis met een gewone BC108, 2N2219A, of ECC83 uit de oude doos. Het in een zelfbouwproject voorschrijven van een 3NZ128-Yg66n/-33P voor een simpele 5 V, 100 mA relaisdriver grenst volgens mij aan FETishisme, zo niet snobisme, en is meer een teken van zwakte dan ‘het resultaat van vele uren speurwerk om precies het juiste onderdeel te vinden’. Geef het maar toe, in werkelijkheid kwam dit onderdeel uit een bij de kringloop gekochte Sony videorecorder uit 1980 :-). Hetzelfde geldt voor de 5k10 0,05% anti-parasitaire GaAs-gedoteerde weerstand op een plaats waar een gewoon 4k7 10% exemplaar ook prima werkt.
Ook zijn de advertenties in elektronica-tijdschriften verdwenen waarin onderdelenfabrikanten lange prijslijsten van discrete onderdelen in een minuscuul lettertype publiceerden. Ik vond deze lijsten, die nu door het internet en de postorder-reuzen zijn achterhaald, niet alleen educatief maar ook een inspiratiebron en prima referentiemateriaal. Het was als kramen op een markt vergelijken om het beste aanbod van sinaasappels te vinden (oké, het gaat hier om een paar merkloze 2N3055’s). Hoe kleiner het lettertype in de advertentie, des te groter was de beloning ‘het’ te hebben gevonden.
Hoewel ik me realiseer dat er geen ladensysteem ter wereld mogelijk is dat van ieder van de ontelbare elektronische onderdelen die tegenwoordig voor ieders amusement bestaan één exemplaar kan bevatten, houd ik toch een bescheiden pleidooi voor een zekere mate van beperking van de elektronische onderdelenberg, in ieder geval waar het elektronica voor zelfbouw en reparaties betreft.
Laat ons in uw reactie weten welk esoterisch onderdeel u onlangs nog vrolijk door iets uit uw ‘veilige’ onderdelenlade hebt vervangen.