Deze compacte draaistroomindicator is zo opgezet dat hij met een minimum aan componenten te realiseren is.De drie spanningen (fasen) L1, L2 en L3 van een draaistroomaansluiting hebben onderling een faseverschil van 120ì (zie figuur 1a). Indien bijvoorbeeld de positieve golf van L1 (pen 1) begint, is de momentele spanning op L2 (pen 2) nog negatief. De spanning van L2 wordt vanaf 120ì positief en snijdt L1 bij 150ì, het moment waarop op deze fase de halve piekspanning staat. Bij 180ì wordt L1 negatief, bij 270ì geldt dat ook voor L2.
Discussie (0 opmerking(en))